Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Een psalm] van David, als hij zijn [1]gelaat veranderd had voor het aangezicht van [2]Abimelech, die hem [3]wegjoeg, dat hij doorging. 1. Of, gebaren, wezen. Hebr. eigenlijk, smaak; omdat men uit gebaren den mens pleegt als te proeven en te oordelen wat in hem is. Zie deze historie 1 Sam.21:11,12,13, enz. 2. 1 Sam.21: wordt hij genoemd bij zijn eigen naam Achis, koning van Gath, maar Abimelech schijnt daarenboven een algemene naam geweest te zijn der Filistijnse koningen. Zie daarvan Gen.20:2. 3. Te weten, door zijne officieren, die David voor hem brachten, menende dat hij hem zou vasthouden en laten ombrengen, dat hij ook ongetwijfeld zou hebben gedaan indien het God niet merkelijk belet en David uitgeholpen had. Zie 1 Sam.21:11,12.